Uitgangspunt is een vijfhoekige doosvorm zonder bovenkant en met sterk naar buiten hellende wanden. Vier van dergelijke steeds kleiner wordende dozen, zijn met hun open kant naar boven in elkaar gestapeld, waarbij de wanden van de binnenste dozen steeds iets verder boven de buitenste uitsteken. Deze gecompliceerde vorm staat bovenop een identieke maar omgekeerde constructie. In de in totaal veertig platen waaruit dit beeld bestaat, zijn onregelmatige ellipsoïde vormen gesneden met kartelig-scherpe randen. Dat maakt het mogelijk om als het ware door de platen heen te kijken en de essentiële holheid van het beeld te zien. Duidelijk wordt dat beide helften van deze symmetrische dubbelvorm heel verschillend werken:de bovenste waar het licht direct invalt, is helderder dan de onderste die veel donkerder is. Door duisternis bijna aan het oog onttrokken is de zone waar het beeld, rustend op de zijkanten van de binnenste doos van de onderhelft op de grond staat: het beeld lijkt , ondanks zijn afmetingen, zijn ijzerren karakter en zijn gewicht – het weegt bijna 500 kilo – te zweven. Toch oogt het onverzettelijk en defensief: de dozen hebben scherpe gelaste ribben en levensgevaarlijke punten die naar je priemen als je om het beeld heenloopt. De vogels waarvan sprake is in de titel ( de beginregel van het oudste Nederlandstalige gedicht ‘ Hebben alle vogels een nest….’) zijn blijkbaar prehistorische geschubde monsters. Bij een rondgang om het beeld blijkt het trouwens, ondanks de strikt regelmatige opbouw, steeds verrassend van vorm te veranderen: afwisselend kijk je tegen twee, dan weer tegen drie zijden aan – een gevolg van de vijfhoekige vorm.
‘………..Het omvangrijke beeld ‘Hebban olla Uogala’ heeft met ‘Was braucht die Frau?’ ( link) gemeen dat het uit weinig romantisch materiaal is gemaakt – opnieuw metaal – terwijl het toch heel tedere associaties uitdraagt. De titel is ontleend aan de beginregel van een Middelnederlands liefdesgedicht( Hebben alle vogels een nest) en refereert zoals Cees Straus in Trouw (25-3-1988) heeft geschreven, aan de verbintenis tussen man en vrouw. De vijfhoekige vorm vertolkt, als optelsom van twee en drie, even en oneven, het vrouwelijke en het mannelijke. Opnieuw is het plaatijzer geperforeerd, maar de ‘veertjes’ zijn nu geheel weggesneden, en dat brengt een open structuur teweeg. Niettemin wordt het idee van vliegen hier geweld aangedaan door de gelijk een zandloper gespiegelde vorm. Deze symmetrie begiftigt het beeld met een statische raadselachtigheid – alsof zich, achter al die voiles, de geest van de beeldhouwer schuilhoudt, bezig zich te verzoenen met de onvermijdelijke tweespalt tussen aarde-gebonden en ruimte-gerichtheid…….’
Guus Vreeburg
In 1988 is het kunstwerk door bemiddeling van Stichting Kunst en Bedrijf bij de renovatie van Haarweg 333, hoofdgebouw Agronomie, vakgroep Landbouwplantenteelt aangekocht. Na de opheffing van deze bestemming is het in 2010 naar de campus van de universiteit overgebracht en medio 2016 nog iets verplaatst. Het staat aan de westelijke zijde van de campus, bij Futurum, Restaurant van de Toekomst. De afmetingen zijn 250 x 250 x 250 centimeter.
Tineke Reynders, catalogus Gemeentemuseum Roermond: Het vanzelfsprekende,een object ban observatie 1990
lxbxh: 200 x 200 x 200
materiaal: metaal
fotografie: Henk Geraedts